Het gezin van Gijs Laseur in 1941, waarvan moeder Laseur, zittend in het midden, vanaf 29 november 1939 met twaalf kinderen achterblijft.

Het verhaal over een gebeurtenis op 18 april 1945

Op vrijdag 15 april 2016 wordt in het Dorpshuis door de Walter Strang Foundation voor de negende keer de Walter Strang Memorial georganiseerd, een eerbetoon aan de Canadese soldaat, die op 19 april 1945 om het leven komt door een verdwaalde granaatscherf.

Tijdens deze bijeenkomst wordt aan de leerlingen van de groepen 8 van de Hoevelakense basisscholen ook het verhaal verteld over de vernielingen, die terugtrekkende Duitse soldaten op en rond deze 19eapril in Hoevelaken aanrichten.

Eén van de aanwezigen bij deze bijeenkomst is Gijs Laseur, geboren in 1932, die als kind de oorlog in Hoevelaken en Stoutenburg meemaakt. Na afloop meldt Gijs, dat hij nog wel meer verhalen heeft over hoe een deel van de oorlog in beide genoemde dorpen verloopt. Een dergelijke opmerking maakt een mens nieuwsgierig, dus trek ik een week later naar de plek van de voormalige molen, waar Gijs al enkele decennia woont.

Gijs woont als kind in boerderij “Nieuw Middelaar” aan de rand van Hoevelaken, dan nog gemeente Stoutenburg. Zijn vader overlijdt op 27 november 1939, waardoor zijn moeder met twaalf kinderen op boerderij “Nieuw Middelaar” aan de Stoutenburgerlaan achterblijft.

Genoemde boerderij staat, komende vanuit Hoevelaken, links aan de voet van het viaduct. “Die grond is pas in 1960 Hoevelaken geworden”, zegt Gijs. “Tot die tijd behoorde het gebied tot aan de Hoevelakense Beek tot Stoutenburg”. Momenteel is de spoorlijn de grens tussen Hoevelaken en Stoutenburg.

Gijs Laseur is op 22 april 2016 weer even terug bij boerderij “Nieuw Middelaar”, waar hij in zijn jeugdjaren woont en vanwaar hij als kind aan het begin van de oorlog  met zijn gezin evacueert naar De Rijp en aan het eind van de oorlog naar ‘de nederzetting’, ongeveer een kilometer verderop richting Stoutenburg.

De start van de oorlog
De Tweede Wereldoorlog begint in mei 1940 in Hoevelaken met de evacuatie van vele dorpsgenoten. Putten en Voorthuizen zijn de plaatsen, waar vele plaatsgenoten worden heengebracht. “De Duitsers waren binnengevallen, drie bruggen waren al opgeblazen”, zegt Gijs over de evacuatie, waaraan ook zijn gezin moet geloven. “Wij moesten als Stoutenburgers naar De Rijp, waar we in drie gezinnen werden ondergebracht. Op de Hessenweg werden we opgeladen op een vrachtwagen en met de trein van Amersfoort naar Noord-Holland gebracht. Na een week zijn we teruggekomen met een bus. We moesten over de hoofdwegen lopen, want op de paadjes tussendoor konden mijnen liggen. Toen we terugkwamen stonden de mitrailleurs van de Hollandse soldaten nog opgesteld, schietklaar”.

Betonweg
Het leven van het gezin Laseur speelt zich in de oorlogsjaren voor een groot deel af in de nabijheid van het spoor en de Betonweg in aanbouw, de huidige A1. In genoemd gebied speelt zich in de winter van ‘44/’45 het nodige af, waarover Gijs uit eigen jeugdervaring verhaalt. “Er liep een lokaal treintje van Amersfoort naar Terschuur. Op een zeker moment werd die trein beschoten. Er lagen vijftig mensen op de grond, die uit de trein waren gehaald. Dokter Klaarenbeek werd erbij gehaald om de mensen te behandelen. De eerste was een Duitser. ‘Ik begin hier en eindig daar’, had Klaarenbeek gezegd. Hij was een eerlijke man, een bijzonder mens. Ook als gezin hebben we veel aan hem te danken. Als tegenprestatie hielpen wij hem aan benzine voor zijn motor. De Duitsers hadden bij ons blikken benzine staan. Uit ieder blik haalden we stiekem een paar liter en gaven dat aan Klaarenbeek”.

De Nederzetting
Langzaam maar zeker wordt het steeds gevaarlijker om in de buurt van de Betonweg en de spoorbaan te wonen. Een aantal gezinnen, waaronder de gezinnen Laseur en Van Middendorp, trekt naar het Stoutenburgse land. Er ontstaat een soort evacuatie naar het landgoed “Groot Stoutenburg”, op de locatie van Stoutenburgerlaan 11. “In de laatste maanden van de oorlog leefden we hier met een aantal gezinnen bij elkaar”, zegt Gijs over de situatie van toen. “Van ons gezin woonden er zes personen, van de familie Van Middendorp vier en van de familie Oostrom drie”.
Verder wonen er de familie Steenkamer en de familie van landheer Rutgers zelf.

Gijs toont de garage, waarin de families zijn gehuisvest. “Boven, bij de twee raampjes, sliepen de dochters van landheer Rutgers”, zegt Gijs. “Aan de achterkant sliep de familie Van Middendorp en aan de onderkant sliepen wij. Naast de garage stond een zwarte Tabakschuur. Daar sliep de familie Oostrom. Omdat we met zo’n velen waren, noemden we deze plek de Nederzetting”.

Gijs Laseur bij de wc achter het gebouw. “Hier heb ik heel wat keren op gezeten”.

De zolder in april 2016, die aan het eind van WO II als slaapplaats dienst doet.

Rika (links) en Jan (rechts) van Middendorp met hun ouders bij hun boerderij “Klein Middelaar”, voorjaar 1944.

Het verhaal van Rika van Middendorp
De familie Van Middendorp, bestaande uit vader, moeder, zoon Jan (de latere wethouder van Hoevelaken) en dochter Rika, woont, net als de familie Laseur, direct naast de Betonweg. Betonweg A26 is het officiële adres, inmiddels omgezet in Middelaarseweg, genoemd naar de hoeve “Klein Middelaar”. Rika is dertien jaar, wanneer ook zij met haar gezin naar “Groot Stoutenburg” evacueert. Het is dan november 1944. “De Duitsers hadden al drie dagen achter elkaar bommen op de Betonweg en het spoor gegooid”, vertelt Rika (86) in november 2017. “Het werd daar te gevaarlijk, dus zijn we naar Stoutenburg vertrokken”.

19 april 1945
Donderdag 19 april 1945 is verreweg de spannendste dag in De Nederzetting. Niet alleen in Hoevelaken vinden vernielingen plaats, ook bij “Groot Stoutenburg” houden de Duitsers huis. Gerard Wolters, een kostganger van de familie Van Middendorp, luistert in de bossen iedere dag naar Radio Oranje. Op zijn typemachine typt hij het nieuws uit, om die te verspreiden in de buurt. Op 19 april 1945 wordt hij echter door een Duitse patrouille betrapt. “We hadden ook onze fietsen in het bos verstopt, dus we dachten dat de Duitsers die gevonden hadden”, put Rika uit haar geheugen. “Maar ineens zagen we dat die Duitsers Gerard bij zich hadden. Onderweg van het bos naar de binnenplaats hadden ze ook de landheer, Rutgers, opgepakt. Die was de eigenaar van het spul. Iedereen was er van overtuigd, dat Gerard en Rutgers doodgeschoten zouden worden. Mijn moeder ging naar binnen en kwam terug met een mand eieren. Die wilde ze aan de Duitsers geven, om te voorkomen dat ze mensen gingen ombrengen. Ik zie nog zo voor me, hoe ze aan de mouw van één van die Duitsers stond te trekken”.

De familie Laseur maakt dit tafereel niet mee. Die weet tussendoor te vluchten richting het huis van Henk Kuyt. Ook Gerard Wolters weet te vluchten, naar de zolder van de garage. “Wij zijn achter hem aangegaan om hem over te halen weer mee te komen”, zegt Rika. “Als je niet terug komt, dan gooien ze er een granaat in en is alles plat. Ze schieten je niet dood, als je meekomt”. Hoewel Gerard niet overtuigd is van de ‘goedheid’ van de Duitsers, gaat hij toch mee terug naar de binnenplaats. Daar wordt hij opnieuw opgepakt en samen met Rutgers weggevoerd naar een huis in de buurt van het spoor (vanaf Stoutenburg rechts van het huidige viaduct). In dat huis is de Ortscommandant gehuisvest. “Ze moesten voor de geweren uitlopen”, zegt Rika. “Ik weet niet wat daar gebeurd is, maar uiteindelijk kwamen ze weer terug. Alleen zonder eieren. Die hebben ze daar gelaten”.

Ondertussen doen Duitse soldaten onderzoek naar de typemachine van Gerard Wolters. Die vinden ze op de zolder. “Ze waren op de rol aan het zoeken naar woorden over Radio Oranje”, zegt Rika. “Ze waren op zoek naar nieuwsverspreiding. Maar ik geloof niet, dat ze iets konden vinden”.

Rika van Middendorp, getrouwd met Henk Torsius en ook levend onder die naam, woont al sinds 1954 tegenover de voormalige Nederzetting. Op de plaats waar nu haar tuin is, wordt op de genoemde 19eapril 1945 de bewuste illegale radio opgeblazen. “Daar bleef niets van over”. Het is een roemloos einde van een medium, dat van onschatbare nieuwswaarde is geweest.

Na 30 april 1945 gaat de familie Van Middendorp weer terug naar hun boerderij “Klein Middelaar”. “Gelukkig was er weinig kapot”, zegt Rika. “Er hebben nog wat Canadezen bij ons gebivakkeerd, die na een aantal dagen weer vertrokken”.

De in dit stuk genoemde Gerard Wolters zet op 28 april 1970 de gebeurtenissen van 18 april 1945 in de Nederzetting op indrukwekkende wijze op papier. 

Herinnering aan de Bevrijdingsdagen van april 1945

Het was 18 april 1945 en prachtig groeizaam voorjaarsweer. De barre winter was snel gevlucht voor een weldadige lente. Zowel voor boer als voor burger waren zonnige dagen bijzonder welkom na zo’n moeilijke periode van nimmer aflatende duisternis in letterlijke en figuurlijke zin. Het is duidelijk dat in harten van ons zo  veel geplaagde volk het verlangen naar een snelle bevrijding nog oneindig veel groter was dan enkel het met spanning uitzien naar beter weer en naar de weldadige zonnewarmte. Want de nood was hoog en wel speciaal in de dichtbevolkte wooncentra van het westen van het land.

In dit licht gezien was onze positie op de grens van het Sticht en de Veluwe nog lang niet de slechtste. En dit geldt dan speciaal ten aanzien van de materiële behoeften. Want honger hebben wij niet gekend op dit bevoorrechte stukje platteland.

Omdat het in de dagen na de beruchte “dolle dinsdag” op en om de zogenaamde “betonweg” zo uiterst gevaarlijk werd voor mens en dier werd besloten onze boerderij te verlaten en naar een iets veiliger plaats te gaan. Uiteraard is dat voor een boerenbedrijf geen sinecure. Maar er was geen ander alternatief en zo togen begin november 1944 de bewoners van hoeve “Klein Middelaar”met zoveel mogelijk have en goed naar het Stoutenburgse land.  Hemelsbreed in feite niet verder dan amper 1 kilometer. Maar in ieder geval achtten wij ons daar wat veiliger dan zo dicht aan een gevaarlijke snelweg en een daaraan parallel lopende grote spoorlijn. En hetgeen wij deden werd ook noodgedwongen door andere buurtbewoners overwogen en gerealiseerd. En zodoende ontstond er een zekere uittocht die, zij het dan op zeer bescheiden schaal, wel iets gemeen had met de “Grote Trek” uit de geschiedenis van de Boeren in Zuid-Afrika. Ja zelfs zoveel, dat deze wegtrekkende gemeenschap hun tijdelijke samenwoning de toepasselijke naam gaven van “de nederzetting”.

En deze nederzetting had dan plaats op het landgoed “Groot Stoutenburg”dat eigendom was van een gastvrije landheer, die daar zelf ook woonde met vrouw en kinderen. Het eigenlijke herenhuis was al lang tevoren tot een ruïne vervallen. De eigenaar woonde zelf in een bescheiden houten woning. Van de ruïne was nog een ruime en zwaar versterkte kelder overgebleven, welke ons in de uren van gevaar tot schuilplaats kon dienen en waarvan ook dankbaar gebruik werd gemaakt.

In overleg met genoemde landheer konden wij (en anderen) voor onze huisvesting aldaar gebruik maken van een ten dele leegstaande garage en enkele andere kleine belendende gebouwtjes.

Ons vee kon daar uiteraard niet gestald worden, maar ook daar was een oplossing voor. In tijden als deze groeit de gemeenschapszin tot het uiterste en iedereen helpt iedereen. En zo werd het vee geplaatst op een boerderij in de onmiddellijke omgeving van de nederzetting. Het bedrijf kon dus vrij normaal worden voortgezet al was het hier en daar dan wat behelpen. De verlaten boerderij aan de betonweg werd bewoond en bewaakt door een knecht en een zogenaamde “onderduiker”. Deze verbleven daar ook”’s- nachts om het nog achtergebleven vee (schapen, jongvee, e.d. ) te passen. Er was een eenvoudige schuilkelder gemaakt en dat was geen overbodige luxe. Want bij heldere maan kwamen er vaak vijandige vliegtuigen boven de spoorlijn om treinen te vernielen of de lijn onklaar te maken. Blijkbaar kon men vanuit de lucht de glanzende spoorstavenvoldoende zien en volgen. En bij donkerder weer plaatste men lichtkogels aan parachutes. In ieder geval was men dan in een schuilkelder nog ietwat beschermd.

Na deze voor het verhaal onmisbare situatiebepaling keren we in gedachten weer terug naar het tijdelijke verblijf op het landgoed en naar de feitelijkheden van 18 april 1945.

Wij (en daarmee bedoelen we dan voornamelijk de vrouwen en meisjes, alsmede de onderduiker) bevonden ons op de vroege morgen van die dag in en nabij de door bosjes van opgaand hout en struikgewas omgeven gebouwen van het landgoed. Het was tijd om naar de nieuwsberichten van “Radio Vrij Nederland “ te gaan luisteren. De zogenaamde Engelse zender dus, die ons van het zo fel begeerde nieuws voorzag. Omdat vrijwel alle nieuwsbronnen (althans de betrouwbare) uitgevallen waren, moesten we als het ware leven van dit nieuws. Vanzelfsprekend had dit ook een enorm psychologisch effect op ons moreel. Een gunstig en bemoedigend bericht kon onze ziel soms dagenlang voeden en dat is zeer belangrijk.

Het was in de bezettingstijd op bevel van de bezetter ten strengste verboden om naar de radio te luisteren. Ja men mocht zelfs geen toestel voorhanden hebben. Want de Duitsers hadden reeds vrij kort na de bezetting bevolen dat alle toestellen bij hen in bewaring gegeven moesten worden. Maar velen hadden lak aan die opdracht. Om de Duitsers te misleiden werd dan wel een of ander apparaat ingeleverd, maar dit was doorgaans een heel oud en onbruikbaar toestel. Maar de bezetters gaven ook daarvoor een innamebewijs af. Maar het was dus altijd zaak het niet ingeleverde radiotoestel op een of andere verborgen plaats neer te zetten en in dat opzicht waren wij bijzonder vindingrijk.

We behielden dus aanvankelijk ons wisselstroom toestel en konden dat voor de verspreiding van het nieuws ( op doorslagpapier of door middel van stencils) prachtig gebruiken en dat ging nog enige tijd goed. Maar er kwam ook een tijd dat de elektriciteit uitviel en we aangewezen waren op een batterij toestel. Over transistors konden we toen helaas nog niet beschikken. Toch lieten we het er niet bij zitten en konden we van een goede landgenoot uit de Stoutenburgerlaan een batterijtoestel in bruikleen krijgen om naar de Engelse zender te kunnen luisteren. De benodigde batterijtjes ruilden we tegen boter en dergelijke spullen bij hongerige burgers. Zo waren we in staat van dag tot dag , ja zelfs van uur tot uur, te luisteren. Maar zonder risico was dit allerminst. Maar die niet waagt, wint ook niets. Iedere goede bekende, groot of klein, oud of jong was nu eenmaal brandend nieuwsgierig en als het dagelijkse nieuws hen niet bereikte kwam men al gauw naar de oorzaak daarvan vragen. Goed uitkijken was de boodschap, want er dreigde altijd gevaar, niet alleen van de zijde van de Duitsers maar ook van de landverraders. Deze kon men altijd en in allerlei situaties aantreffen en dan waren de nare gevolgen niet te overzien. Kortom het nieuws was duur en schaars. Maar zoals eerder gezegd onmisbaar.

Om kort te gaan konden we dus op 18 april ook nog luisteren naar de Engelse zender en we vernamen toen tot onze grote vreugde dat het naburige Barneveld reeds aan de bevrijding toe was. Het zou dus niet lang meer duren en dan was ook voor ons Stoutenburgers en Hoevelakers het uur van de verlossing aangebroken.

Maar zelfs in het gezicht van de haven kan een schip nog stranden!!!

Zo ook bij ons. In feite was het nog onvoldoende tot ons doorgedrongen dat we nu in een gevaarlijke frontsituatie kwamen te verkeren. Voor de bezetter betekende dit een verhoogde waakzaamheid en een strengere verkenning van dit frontgebied door patrouilles van de weermacht.

En daar hadden we te weinig op gerekend in onze roes naar vrijheid. Het leek ons toch wel wat riskant om ons radiotoestel binnen de gebouwen van de nederzetting te houden en we besloten het toestel onder te brengen in een oud prieel, dat te midden van de bosjes stond, zo in de richting van  boerderij “de Kortniep”. Zo gezegd, zo gedaan. Het luisteren zou verder geschieden in dit oude tuinhuisje en onze onderduiker, die vrijwel altijd het luisterwerk en de distributie van het nieuws verzorgde, had de apparatuur weer opgesteld en was naarstig bezigmet het verzamelen van het nieuws toen er iets gebeurde waar niemand meer op gerekend had. Wat was het geval? Een Duitse patrouille doorzocht het bosrijke terrein op de aanwezigheid van hun aartsvijand. En daarbij stuitten zij op het clandestiene toestel, zagen hoe er geluisterd werd en konden, naderbij gekomen, meeluisteren naar het voor hen zo onprettige geluid. Nu was Leiden in last. De luisteraar werd letterlijk op heterdaad betrapt. Toen traden de Duitsers, zoals we dat van hen gewend waren op Pruisische wijze op en sommeerden “handen af en mee!!!”. De overvallene moest voor de in de aanslag gehouden geweren uitlopen naar de woning en de garage van de eigenaar van het landgoed. Een van de soldaten kreeg de opdracht de wacht te houden bij het radioapparaat. Op weg naar deze bestemming troffen zij min of meer toevallig ook de landheer aan en deze werd bevolen voor de geweren uit te gaan lopen. En zo liepen daar twee “Häftlinge”in een minder prettige situatie op de rand van een lokkende vrijheid voor de lopen van een aantal Duitse geweren. Dat de eigenaar tevens gevangen genomen werd was een gevolg van de verantwoordelijkheid, die men aan de eigenaars of beheerders stelde bij het vinden van verboden apparatuur e.d. op hun terreinen of hun gebouwen.

Hoe laatstgenoemde ook tegensputterde en zijn uiterste best deed om te bewijzen, dat hij aan de aanwezigheid van het verboden toestel part nog deel had ( en dat was de waarheid) het hielp hem niets. Hij zou en moest mee. Op het voorplein van de garage moesten op last van de Duitsers alle in de gebouwen aanwezige personen zich verzamelen in een enge kring, omgeven en bewaakt door soldaten met geweren in de aanslag. Gelukkigerwijze waren er op dat moment alleen maar vrouwen aanwezig omdat de mannen naar hun werk waren. Die mannen hadden anders waarschijnlijk ook het risico van medeplichtigheid gelopen. Om de soldaten gunstig te stemmen wist een van vrouwen nog een mand met kippeneieren mee te nemen en deze de patrouille aan te bieden. Maar hierop werd sarcastisch gereageerd o.a. met een opmerking als: “Ja dat is typisch, nu zijn er ineens wel eieren voor ons; als wij er normaal om vragen zijn er nooit eieren….”.

De vrouw van de landheer, die zich ook tussen de verzamelde personen bevond wilde haar dure gouden vingerring ter beschikking stellen als een soort losprijs. Maar ook daar gingen de soldaten niet op in. Voor het oog van de overwinnaars van straks ( en dat hadden de Duitsers wel goed door) wilden ze integere trawanten van hun grote leider blijven.

Althans zo’n houding namen zij hier aan.

Inmiddels had de gevangen onderduiker kans gezien er tussen uit te knijpen en zich te verstoppen tussen wat opgeslagen meubelstukken op de zolder van de garage. Maar ook dat was volkomen tevergeefs omdat een van de soldaten dreigde een handgranaat in het gebouw te zullen werpen als de vluchteling niet van plan zou zijn snel weer tevoorschijn te komen. En dus kwam de vluchteling er maar vlug weer uit. Een gevolg hiervan was, dat de bewaking nu nog strenger werd aangepakt. Niemand had meer een kans om weg te komen.

Toen werd er door de commandant van de patrouille gesommeerd de mand met eieren vast te pakken en zat er voor de beide arrestanten niets anders op dan het bevel op te volgen. Met de mand tussenbeide kon men toen de beide mannen over de Stoutenburgerlaan zien sjouwen in de richting van de commandopost. De geweren van de soldaten als het ware op hun hielen gericht. Vanzelfsprekend geen prettige optocht naar een toen nog onbekende bestemming. En het zou, gezien met de ervaringen van de Duitsers, wel vreemd zijn, als er niet gedacht werd aan het Kamp Amersfoort, het berucht geworden dichtstbijzijnde concentratiekamp. Maar het pakte anders uit. De bevelvoerend officier bevond zich in zijn commandopost en deze was ondergebracht in een verlaten boerderij in de buurt van de spoorwegovergang in de Stoutenburgerlaan bij de betonweg. Daar moesten de beide manddragers zich pal tegen een buitenmuur opstellen, de handen gestrekt tegen de heupen en afwachten wat er nu zou gaan gebeuren. Intussen verdween de mand met eieren naar binnen.

Het duurde niet zo lang voor de commandant naar buiten kwam en zijn bevelen begon uit te delen. Hij gelastte, dat de beide mannen weer terug moesten naar de plek vanwaar ze kwamen en waar de verboden radio gevonden was. Natuurlijk moest dit ook weer onder zware soldatenbewaking gebeuren. De officier volgde. Wat laatstgenoemde het meest interesseerde was de mogelijk aanwezigheid van zendapparatuur e.d. Daarom wenste hij de garage te doorzoeken en deed dit dan ook op grondige wijze. Kasten moesten opengemaakt worden, kisten en dozen omgekeerd worden. Kortom, alles werd overhoop gehaald, maar er was geen zender te vinden. Die was er ook nooit geweest tijdens ons verblijf aldaar.  Een aanwezige typemachine trok wel de bijzondere aandacht en met name de zich daarop bevindende rubberrol met afdrukken van letters en cijfers. Maar dat was allemaal zo onduidelijk, dat er geen touw aan vast te knopen was. Hetzelfde gold voor enkele vellen carbonpapier. Die waren al zo oud en zo vaak gebruikt, dat alle inkt er reeds lang af was. Er waren geen afdoende bewijzen van hulp aan de vijand te vinden. Daarom werd het onderzoek gestaakt. Wel werd herhaalde malen gevraagd of er werkelijk geen gebruik was gemaakt van zenders, maar het antwoord luidde steeds negatief. Inmiddels was de soldaat, die met de bewaking van het radiotoestel belast was, met dit “corpus delicti” op bevel van de officier naderbij gekomen en werd aan verdachten de vraag gesteld hoe zij aan dat toestel gekomen waren. Want de führer  had immers bevolen dat alle toestellen moesten worden ingeleverd.  Er werd verteld dat men het van Duitse spoorwegbewakers gekregen had bij hun vertrek naar elders.  Hier geloofde men niets van. Hij noemde dat “een vlug verzonnen verhaal” zonder meer Quatsch, het Duitse begrip voor kletskoek.

Al met al kwam het er op neer, dat de Duitsers er weinig wijzer van werden. Verder wilde men nog weten wat voor werkzaamheden de beide arrestanten alzo hadden gedaan in de afgelopen jaren en moest men de binnenkant van de handen aan een inspectie onderwerpen. Waarschijnlijk was de aanwezigheid van veel eelt een indicatie voor het verrichten van veel handenarbeid en niet zozeer voor andersoortig werk als luisteren, schrijven en zenden. Maar ook dit scheen tot enige duidelijkheid weinig bij te dragen. Toen moest de soldaat met het radiotoestel dit opnemen en vervoeren naar een door de commandant aan te wijzen plaats. En die plaats was een open stuk bouw- of grasland op enige tientallen meters van de Stoutenburgerlaan verwijderd. De plek is nu te vinden ter plaatse van de boerderij tegenover de ingang van het landgoed Stoutenburg.

Het toestel werd op de grond neergezet en er werd een lange lont aan vast gemaakt. Er volgde een commando en daar vloog het ons zo dierbare stuk techniek met een korte, maar hevige knal, de lucht in. Scherven en brokstukken lagen overal verspreid. ’t Was het roemloze einde van een medium, dat ons onschatbare diensten had geleverd. Na deze Germaanse overwinning moesten de beide ongehoorzame mannen, die verplicht getuige van dit edele schouwspel hadden moeten zijn, weer terug naar het openlucht gerecht bij de garage. Het verhoor werd voortgezet op enkele andere punten. Weer kwamen er vragen over clandestiene zenders en illegale werkzaamheden. Inmiddels was de spanning nu wel haar hoogtepunt genaderd. Iedereen vreesde nieuwe represailles. Maar deze bleven, wonder boven wonder achterwege. De emotioneel geladen dames deden hun uiterste best om de officier te beïnvloeden en de mannen vrij te krijgen. Al of niet toevallig was er vanuit Stoutenburg nog een vrouw bijgekomen, die van  Duitse afkomst was en dus goed met de militairen kon praten. Maar ook haar warme pleidooi mocht voorshands geen succes boeken. De Duitser liet zich zo maar niet vermurwen. Ten minste zo leek het aanvankelijk.

Tot op heden is het ons nog nooit duidelijk geworden of de commandant een echte Nazi was of niet. Mogelijk was hij dat voorheen wel geweest, maar door de meer en meer afnemende victoriekansen van standpunt veranderd. Of was hij zo maar een willekeurig dienstplichtig officier, die zijn rol op geijkte wijze moest spelen maar die er in wezen weinig voor voelde om nu nog brokken te gaan maken.

Het zal ons wel nooit meer duidelijk worden en het is voor ons nu ook geen vraag meer. Het is inmiddels 25 jaar geleden en het kost ons zelfs moeite om de gehele gang van zaken nog chronologisch en reëel te reconstrueren.

Hoe het ook zij, op het punt van de hoogste spanning gaf hij plotseling aan zijn ondergeschikten de opdracht het patrouillewerk voort te zetten. De nog steeds felle en volijverige soldaten dropen af.

Even later gaf hij de eigenaar van het landgoed “Groot-Stoutenburg” de vrijheid en deze verdween zo snel als hij maar kon. En dat is begrijpelijk. Maar de overblijvende vreesde toen voor hem het ergste. En de kring van getuigen waarschijnlijk eveneens. Maar het viel nogal mee. Na nog enige discussie over en weer kon ook de tweede zijns weegs gaan. Onder het uitroepen van een of ander Duits gezegde joeg hij hem de bosjes in. Opgelucht verdween ook deze naar een veiliger oord.

De afwezigheid van een zendinstallatie zal in deze goede afloop ook wel hebben bijgedragen.

En dit was dan het einde van een zeer gespannen en uiterst gevaarlijke voormiddag. En dat in een situatie waarin de nadere vrijheid als het ware reeds voelbaar was. Er werd naderhand over deze onaangename gebeurtenis nog veel nagepraat. We vonden de affaire daarom zo adembenemend omdat men nooit weet welke rare sprongen een kat, die in het nauw zit, kan maken. Want in deze militaire situatie moeten de bezetters zich toch al wel als katten in het nauw gevoeld hebben. Maar ze lieten er weinig van blijken. Dat kwam hun Pruisische soldatentrots te na.

Zouden we hier werkelijk een brute Duitser getroffen hebben (en die waren er legio) dan zou het er misschien wel somber voor onze mensen hebben uitgezien. Dat iedereen uitermate blij was en weer opgelucht adem kon halen zal zonder meer duidelijk zijn.

In de grote reeks van oorlogsgebeurtenissen is het hierboven beschrevene natuurlijk maar een klein incident. Men kan ze met honderden voorbeelden aanvullen. Helaas zijn er zoveel met een minder goede afloop.

Ware er niet om gevraagd, dan zouden deze regels nimmer geschreven zijn. Misschien is het wel goed  om niet alles aan de vergetelheid prijs te geven. De gebrachte offers zijn daarvoor eigenlijk veel te groot van omvang en te diep van betekenis.  Zij, die de bezettingstijd niet of niet bewust hebben meegemaakt, kunnen zich onmogelijk een voorstelling maken van de enorme emoties, de ondragelijke spanningen, de vele teleurstellingen, de angstgevoelens, de psychische inzinkingen, de honger en niet in de laatste plaats het enorme verdriet om de geleden verliezen aan mensenlevens. En dan te bedenken, dat dit alles door mensen aan medemensen werd ( en nog steeds wordt) aangedaan. Daarom is het zinvol te strijden voor een betere wereld met normen van een hogere allure. Het is vurig te hopen dat onze jongere generatie te allen tijde bereid is daarvoor te werken. Om dit te kunnen doen moet zij in de gelegenheid woorden gesteld kennis te nemen van de geschiedenis. In dat licht gezien is het beschrijven van de gebeurtenissen en met name die van het wangedrag der mensheid, zoals de tweede wereldoorlog die manifesteerde, ons insziens geen verloren tijd. Want het licht schijnt het felst als dit wordt geprojecteerd tegen een zo duister mogelijke achtergrond.

“ In ’t verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal”.

Opgeschreven door Gerard Wolters op 28 april 1970