Geschiedenis
Waar komt de naam Hoevelaken vandaan? Op die vraag is geen eensluidend antwoord te geven. Het meest aannemelijk is dat de naam uit twee delen bestaat. In het eerste deel gaat het om hoeven die aan het aan het water liggen. Het tweede deel van de naam, de Laak, moet dan als grenswater worden opgevat.
Bij het woord ‘hoeven’ gaat het niet om boerderijen, maar om ‘ontginningskavels’.
Op die manier betekent de naam Hoevelaken: kavels in het gebied van de Laak die zorgt voor de afwatering van een nog onontgonnen gebied.
Van oudsher gaat het in Hoevelaken dus om agrarisch gebied, dat is gewonnen op het veen. Dat veen was ondoordringbaar en had zich in de oorspronkelijke situatie rond 1100 in onze streken enorm uitgebreid.
Jaar 1132
Met het jaartal 1132 begint de geschiedenis van Hoevelaken. in historische documenten uit dat jaar wordt Hoevelaken voor het eerst genoemd, maar dan als Hovelaken en Hoflake. De Heerlijkheid Hoevelaken, een bestuursvorm uit de Middeleeuwen toen het leenstelsel nog functioneerde, behoorde tot de gronden van de Bisschop van Utrecht, Andreas genaamd. Hij had het land ook weer in leen en wel van de Duitse koning Lotharius II van Saksen. Bisschop Andreas gaf dat volgens die acte uit 1132 in leen om te ontginnen aan vier mannen: Heribert, Otward, Hemelric en Remvard. Bij de leenacte werd vermeld dat die ontginningen een agrarisch doel moesten hebben.
Geen eigen kerk
In diezelfde acte is ook geregeld dat Hoevelaken, zolang het geen eigen kerk bezat, kerkelijk onder Leusden zou vallen. Dat was de kerk in Oud-Leusden, veruit de oudste in deze regio. Daar zorgde men voor de kerkdiensten, doop en begrafenissen. In die situatie kwam verandering door de benoeming van een eigen pastoor in Hoevelaken in 1293.
Vast patroon
De ontginningen vonden plaats volgens een vast patroon. Eerst koos men een ontginningsbasis. In het geval van Hoevelaken lag die in het zuiden, op een dekzandrug (een hoger gelegen, natuurlijke baan), net ten noorden van de Hoevelakense beek, ter hoogte van het huidige Horstpad. Daar moeten ook de eerste houten boerderijen gestaan hebben. Alleen zijn daar tot op de dag van vandaag geen sporen van teruggevonden.
Afwateringssloot
Evenwijdig aan die zandrug is aan de noordzijde de Horstwetering gegraven, die als belangrijkste afwateringsloot gold. Loodrecht op die wetering zijn evenwijdige sloten met verschillende onderlinge afstanden gegraven.
Het land tussen die sloten, die voor de afwatering van het te ontginnen gebied zorgden, heten hoeven of slagen.
Aanvankelijk reikten die kavelsloten niet zo ver in het veen, maar in de loop van de tijd, als de ontginning succes had, verlengde men die in noordelijke richting. Waren de kavels voor een bedrijf lang genoeg, dan werden er weer boerderijen gebouwd. Zo is waarschijnlijk het ontstaan van de Dorpsstraat met zijn oude boerderijen op te vatten als de tweede fase van de ontginning, op een afstand van ongeveer 800 m vanaf de ontginningsbasis. Dat moet rond 1300 gebeurd zijn. Een derde fase is de verlenging van de kavelsloten vanaf de Dorpsstraat tot aan de Veenwal die ook op een hoge rug ligt. Dan zijn we beland aan het eind van 18e eeuw, toen daar verschillende keuterboerderijen gebouwd zijn, waarvan een aantal bewaard is gebleven.
Vanaf de Veenwal werd juist ten noorden ervan de ontginning van de woeste gronden voortgezet. Dat is zo´n 150 jaar geleden gebeurd.
De ontginningen waren bedoeld om de woeste gronden om te vormen tot agrarisch gebied. Tegelijkertijd werd er veen gestoken. Dat veen werd als brandstof in huis gebruikt.
Bebouwing
De bewoning bleef aanvankelijk beperkt tot de Dorpsstraat, van oorsprong een karrenspoor. Dat was de doorgaande weg van Amersfoort naar Apeldoorn. Later werden er ook huizen gebouwd langs de Stoutenburgerlaan.
In de jaren ’60 van de vorige eeuw kwam daarin verandering. Met de bouw van de Bloemenbuurt is een begin gemaakt voor een forse uitbreiding, die werd voortgezet in de tweede helft van de 20e eeuw en het begin van deze eeuw.
Hypothese
Terugkomend op de naam Hoevelaken kan nog de volgende hypothese worden gepresenteerd. In de acte van 1132 wordt – zoals we hierboven hebben kunnen lezen – gesproken over (ontginnings-) kavels in het gebied van de Laak. De Laak zou een natuurlijke beekje geweest zijn dat voor de afwatering van het nog niet ontgonnen veengebied zorgde en dat ook de grens, rivum, daarmee vormde. Mogelijk is dit de latere Hoevelakense Beek – die naam is van veel recentere datum – geweest, die oorspronkelijk Laak werd genoemd. Toen de beek tussen Hoevelaken en Nijkerk klaar was, heeft men aan die beek de oude naam Laak gegeven, aldus een veronderstelling.