Dit heeft alles te maken met het slot Teylingen in Voorhout waar Jacoba van Beieren woonde. De kannetjes kwamen in de 17e eeuw al tevoorschijn toen ze de slotgracht aan het uitbaggeren waren. Sindsdien heten ze Jacobakan of -kruik
Waarom lag die slotgracht nu vol kruikjes? Daar bestaan verschillende mythes over. Eentje ervan is dat de jeugdige Jacoba, door haar neef Phillips de Goede beroofd en berooid, aan de drank raakte. Als ze haar kannetje leeg gedronken had gooide ze het achter zich door het raam en belandde het in de slotgracht.
Een andere versie is dat na de jachtpartijen in de duinen stevig gedronken werd en de kannetjes in de gracht belandden. Weer een andere mythe is, dat ze uit verveling kannetjes is gaan maken en die ook vanuit het raam de gracht in gooide. De kannetjes waren niet ieders smaak; daar viel vroeger ook al niet over te twisten. Er bestaat zelfs een gedicht over.
“Dit is vrouw Jacoba’s kannetje, geloofd
Die hier maar eens uit dronk
Smeet het dan over het hoofd
In de vijver dat het zonk.
De vele kannetjes in de slotgrachten gaven aanleiding tot dichterlijke overleving, die verhaalde van de treurende vorstin, vruchteloos beproevend haar leed te vergeten, door haar dagen te verkorten met aardewerk kruikjes.
Bij opgravingen en in scheepswrakken werden ze ook heel, of fragmenten ervan, gevonden.
Zelfs in het in het wapen van Vlissingen komt het Jacobakannetje voor. Het wapen wordt omschreven als ” van Keel beladen met een Jacoba’s kruikje van zilver, gekroond, geketend en gesierd van goud. Het schild gedekt met een kroon van goud. Jacoba was o.a. gravin van Zeeland .
Het zijn cilindrische kannetjes, waar de schoonheid vooral in de onderkant zit. In de golvende onderkant zijn duimafdrukken te zien die 700 jaar geleden misschien door Jacoba er zijn ingedrukt. Je kunt er zo je duim inleggen en het verleden even aanraken.